Beeldende Kerst, een bijzonder Rotterdams kerstverhaal
We kijken terug op twee mooie concerten in de Grote Kerk Overschie! Zie voor een impressie onze galerij. Hierbij het kerstverhaal dat centraal stond tijdens deze twee concerten:
Beeldende Kerst, een bijzonder Rotterdams Kerstverhaal
Het is kerstavond. Buiten huilt de wind om het huis, maar de kachel staat te snorren op vier.
Het sneeuwt, wat heet, er woedt een ware sneeuwstorm. Zou het, denken de mensen in de huizen. Zou het echt een witte kerst worden? We hebben er al zo lang over gedroomd.
De vele Sneeuwvlokken razen voort. Gewoon Sneeuwvlokken. Op één na, dat is Neva. Zij heeft een bijzondere gave. Neva kan praten: met mensen, dieren, beelden, huizen; noem maar op. Een andere ‘bijzondere’ gave is dat ze ongelooflijk nieuwsgierig, maar ook een beetje eigenwijs is. Haar nieuwsgierigheid lokt haar naar beneden, waar ze een plek ziet met talloze lichtjes, onderbroken door een zwart slingerend lint. Ze is zó benieuwd naar wat ze ziet, dat ze niet doorheeft dat de andere sneeuwvlokken zijn weggewaaid. Als ze dichterbij komt, veranderen de lichtjes in gebouwen en de zwarte slinger in een rivier.
Ze graaft in haar geheugen en dan weet ze het weer: dat moet Rotterdam zijn.
Ze nadert de stad. De details worden steeds meer zichtbaar. ‘Even bijsturen want ik moet niet in de Maas terechtkomen’, zegt ze tegen zichzelf. Dat zou mijn einde betekenen.
Met een scherpe bocht schiet het vlokje richting Hofplein. Die fontein staat gelukkig droog in de winter.
En dat het winter is, valt niet te ontkennen….
Het is ijzig koud in Rotterdam….
In de huizen zitten de mensen gezellig bij elkaar, maar op straat is het stil
Neva dwarrelt verder de stad in. Beneden is een flauwe, oranje gloed zichtbaar. Ze wordt door de zachte kleur aangetrokken en nieuwsgierig dwarrelt ze erop af.
De oranje gloed wordt veroorzaakt door een spel van lijnen die tamelijk rigide en heel gestructureerd het duister doorsnijden. ‘Hallo’, zegt Neva, ‘wie ben jij?’ Er klinkt wat licht gekraak en een zachte zingende toon, zoals alle staal zingt als het in beroering wordt gebracht.
‘Ach, let niet te veel op mij.
Ik ben slechts een beeld uit een vervlogen tijd,
dat zich eeuwen trouw aan zijn taak heeft gewijd.
Slechts passeren liet die goed was voor de stad en daar altijd plezier in had.
Ik was een uitzichtpunt en een baken
Voor wie wilde uitkijken of een reis moest maken
Naar de stad en voor wie kwam uit de richting van Delft en Overschie
Niet minder dan 4 keer ben ik opgebouwd
Heeft men mijn stenen rondgesjouwd
Uiteindelijk sloopte men mij weer
Omdat ik wijken moest voor het verkeer
Zo hebben ze me op het laatst een behoorlijk stuk naar links verplaatst
En eenmaal stond mijn fundament. Toen kwam dat wrede bombardement.
Er restte niets dan puin op hopen. En geen geld om nieuwe stenen te kopen.
Zo belandde ik als een soort laatste brief in een lade van het stadsarchief.
Jaren later bedacht men dan voor die plek een modern plan.
Prestigieuze gebouwen voor kantoor en dit miezerig skelet ervoor.
En dit skelet is nou weer niet iets dat ook bescherming biedt.
Ik ben ontheven van al mijn plichten en ik kan niet rijmen dat ik geen gaten meer kan dichten.’
Neva is er stil van. Dit moet wel even beklijven. Ze laat de Delftse Poort voor wat het is en laat zich verder meevoeren.
Niet ver daarvandaan ziet ze een beeld van een man met een boek in zijn hand. Hij staat op een plein naast een grote, oude kerk.
‘Hoi, wie ben jij?’, vraagt ze.
De man klapt zijn boek dicht en hij zoekt naar wie of wat hem aanspreekt. Zijn blik blijft hangen op Neva. ‘Ik ben Desiderius Erasmus’, zegt hij met een vriendelijke glimlach. ‘En wie ben jij? ‘Ik ben Neva’, zegt Neva. ‘Hmm’, zegt Erasmus, ‘Neva? Betekent dat geen Sneeuw?’ ‘Inderdaad’ antwoordt Neva., ‘Mooi, kom nu maar met mij mee!’. Hij steekt zijn hand uit en zodra Neva op zijn koude bronzen hand neerdwarrelt, raast een krachtige windvlaag om haar heen.
Een moment lang wordt ze verblind, maar als ze haar ogen weer opent, lijkt ze in een andere wereld te zijn beland.
Neva kijkt goed om zich heen. Voor zich herkent ze in de verte de Laurenskerk en ziet ze vrouwen in korsetten, mannen in pofmouwen, paarden en koetsen. Erasmus heeft haar meegenomen naar het Rotterdam uit de zestiende eeuw.
Erasmus leidt Neva rond door kleine steegjes waar de geur van gebrekkige riolering overheerst, maar ook door de haven, waar zeelui met hun spierballen de lading aan boord van de indrukwekkende schepen sjouwen. Tot haar verbazing groet Erasmus iedereen die ze tegenkomen. Of het nu een koetsier is, een rijke gravin van hoge afkomst, of een arme boer die zijn brood moet verdienen met een schrale oogst graan.
Erasmus ziet dat Neva het gek vindt dat hij zo vriendelijk is tegen iedereen en zegt de wijze woorden: ‘Ik ben geboren als onwettig kind van een priester. Daarna heb ik gestudeerd en mezelf opgewerkt naar hogere klassen. Op elk moment tijdens die ontwikkeling, ontmoette ik mensen met een steeds grotere machtspositie. Maar,’ concludeert hij, ‘als je nieuwe vrienden maakt, hou dan de oude in ere.’
Neva voelt dat ze intens moe was geworden van deze reis door de tijd en de wijze les die Erasmus haar had meegegeven. Ze dut langzaam weg, tot diezelfde krachtige storm ineens weer opsteekt.
Nog voordat ze het zich kan realiseren, is Neva teruggekeerd naar het nu en voert de wind haar weg van de weer verstijfde Erasmus. Terwijl Neva zich laat meevoeren door de wind voelt ze ineens een leegte. Het wordt koud en kil.
Wat is hier toch aan de hand?!?
Als ze neerdwarrelt, doemt er een figuur op. Een figuur met opgestoken handen. Op de plek waar normaal een hart zit, zit nu een gat?!?
Neva laat haar gedachten de vrije loop. Er doemen beelden op van een brandende stad. Verscheurde gezinnen. Gebroken dromen. Neva wordt in gedachten meegevoerd naar 14 mei 1940. Het sneeuwde die dag, maar de
sneeuw was anders. As dwarrelde neer. As van een brandende stad, een verwoeste stad. Welke stad was dit? Hoe moest dit toch ooit weer goedkomen? Als Neva nog wat beter kijkt naar de beelden in haar gedachten, merkt ze dat ze beelden herkent. Ze ziet De Hef, het Witte Huis, het Schielandshuis, het Erasmushuis… Dit was
Rotterdam!
Rotterdam heeft in brand gestaan, maar het is het goed gekomen met de stad. Beelden flitsen voorbij van het dempen van water, op de plek waard nu de Blaak is; van nieuwe straten en winkels, wat we nu de Koopgoot noemen; van de toren van de Laurenskerk, die na het bombardement opnieuw gebouwd is. Gebouwen en bruggen schieten als paddenstoelen uit de grond.
De verwoeste stad zonder hart krabbelde op, uit het diepste dal. En werd zo sterker en mooier dan ooit tevoren.
Voordat Neva zich weer laat meevoeren hoort ze flarden van een lied: ‘Rotterdam, stad zonder hart. Maar mijn hart ligt er wel.’
Neva is er even stil van. Zonder het door te hebben – nog diep in gedachten van de opgeroepen beelden over de situatie in Rotterdam in 1940 – botst het vlokje plots tegen iets aan. Het is zacht en harig.
Door een wild geschut roetsjt zij weer door de lucht. Ze kijkt verward om zich heen en ziet daar twee beren!
De sneeuw stuift om de rennende en spelende beren. Het ziet er uit als dolle pret.
‘Misschien kan ik wel met ze mee doen’, denkt Neva, ‘we zouden een sneeuwpop kunnen bouwen.’ ‘Dag beren, hallo, hierboven’, roept ze vanuit de lucht. De beren stoppen met rennen en kijken naar de lucht. ‘Zouden jullie met mij een sneeuwpop willen maken?’
De beren kijken elkaar aan en beginnen met hun poten sneeuw bij elkaar te vegen.
Neva raast vervolgens met een snelle vaart om de hoop bij elkaar geraapte sneeuw heen tot een soort tornado en daar ontstaat een prachtige sneeuwbal. De volgende bal erbovenop en nog eentje tot daar een prachtige sneeuwpop staat.
Met wat gevonden voorwerpen krijgt de sneeuwpop een gezicht. Hij mist nu nog wel een stok, maar zonder is hij ook al mooi!
Samen kijken ze naar het resultaat. ‘Dag meneer de sneeuwman’, zegt Neva uiteindelijk. Ook de beren zegt ze gedag. Het is weer tijd om verder te gaan.
Neva reist verder door de lucht, op zoek naar een veilige plek om te landen. Ze kijkt naar beneden en ziet de straten onder haar vandaan verdwijnen. Het is donker vannacht. Plotseling ziet zij lichtpuntjes onder zich verschijnen. Langzaam dwarrelt ze naar beneden, de huizen worden groter, de lichtjes komen dichterbij
Maar… wat is dat nu…
Neva landt op een plein en voor haar staat een gigantisch groot beeld.
Vol verbazing staart ze voor zich uit. Zij kijkt naar het gezicht van een grote kerstman, met in zijn hand een met lichtjes versierde kerstboom. ‘Kerstverlichting kopen, zegt hij?!’
De mond van Neva valt open. Vol verbazing kijkt zij dit merkwaardige wezen aan.
Op een zolder in stadsdeel Charlois staat een oude, vergeelde bewaardoos
Maar wat een kabaal!
Wat is dat allemaal?
Je zou denken: mijn God wat is daar loos
Het blijken kabouters zo’n tien bij elkaar,
die samen met Kerst zoals ieder nieuw jaar.
De sterren en ballen die vorig jaar zijn gevallen
Voor de boom wordt opgetuigd moeten vervangen en zie daar…
De verkopende kabouter is niet louter vlug in een tel naar China en gauw terug
De tassen gevuld met meuk waarvan iedereen smult
Hoe hij heet? Noem hem maar kabouter buhhh …
De kerstman glimlacht: Mensen zijn tegenwoordig erg uit op meer bezittingen hebben en krijgen. Deze tijd van het jaar staat ook in het teken van bezit, cadeautjes krijgen, meer spullen krijgen. Mensen vragen zich niet altijd af of ze het nodig hebben. ‘Dus…?’ zegt de Kerstman vragend, ‘Kan ik jou nog blij maken met één van mijn vele kerstversierselen?
‘Nee hoor’, zegt Neva en bedankt vriendelijk voor het aanbod.’ Het is tijd om verder te gaan…..” Neva dwarrelt verder door de stad. In de verte hoort ze licht gesnik. Ze komt aan bij station Rotterdam Centraal en ziet daar een reusachtig, bronzen meisje.
‘Hoi, jij bent nieuw hier!’ zegt Neva tegen het meisje, als ze op de schouder van het meisje is geland. Het meisje kijkt eerst om zich heen en ziet dan Neva pas. ‘Ja,’ zegt het meisje bedrukt, ‘Ik sta hier, op het stationsplein, reusachtig te zijn. Ik zie alle mensen, groot klein, blij, verdrietig, eenzaam, boos. Ik zie ze, maar kan niets doen.
Terwijl ze dat zegt, loopt er een jongen voorbij, die steeds in zijn ogen wrijft. Hij gaat zitten op de rand van de bloembak naast het standbeeld en verbergt zijn gezicht in zijn handen.
‘Zie je wat ik bedoel?’, vraagt het standbeeld aan Neva. ‘Ik kan alleen maar stilstaan en reusachtig zijn. Het maakt mij zo verdrietig dat zoveel mensen eenzaam zijn!’. Neva ziet wat het reusachtige meisje bedoelt, maar ze ziet meer dan dat. ‘Je lijf bestaat uit hard en koud brons’, zegt ze tegen het meisje, ‘je hebt sneakers aan, maar je kunt niet lopen; je hebt stevige armen, maar je kunt ze niet om iemand heen slaan. Ik snap dat je het gevoel krijgt dat je niets voor deze mensen kunt betekenen, maar let eens op iedereen die voorbijloopt. Let eens op de
jongen die zijn verdriet achter zijn handen probeert te verbergen.
Zie je, hij laat zijn handen zakken en kijkt naar je. Je ziet zijn gezicht en schouders ontspannen. Dat zie je niet alleen bij hem, maar ook bij die oudere dame daar die even op haar rollator is gaan zitten om naar je te kijken. Jij kunt misschien niet bewegen en praten, maar dat je er bent, is genoeg. Genoeg om tot rust te komen. Om herkenning te zien in hoe je er uit ziet. We denken vaak dat we grote daden moeten verrichten, maar goed doen begint klein. Wees er voor de ander. Gun de ander de ruimte en tijd om bij je te zijn en bij je te zitten, dan doe je al meer dan genoeg.’
En nu moet ik door, mijn eigen reis vervolgen’. Het reusachtige meisje kijkt haar dankbaar aan. ‘Bedankt dat je dit aan mij hebt laten zien. Weet dat je altijd welkom bent om uit te rusten!’. Neva wuift en dwarrelt de nacht in.
Neva raast verder door de lucht en wordt weer over de Maas geblazen. ‘Hallo zeg, jij bent groot!’, zegt ze tegen een vrouw met kind op haar arm. Deze enorme muurschildering kon ze al van ver zien. ‘Wie ben jij?’ De vrouw kijkt haar vriendelijk aan, het baby’tje op haar arm heft haar grote glinsterogen naar Neva.
‘Ik ben Maria en de moeder van dit kindje’, antwoord de vrouw. ‘Maria? uit het Kerstverhaal?’, vraagt Neva. ‘Hoeft niet per se’, zegt Maria. ‘Er zijn vele bekende Maria’s.
‘OK’, antwoordt Neva, ‘maar wat doe je hier?’
‘Weet je’, zegt Maria, ‘dat is een makkelijke vraag, maar ik vind hem moeilijk te beantwoorden. Aan de ene kant toon ik de liefde voor mijn kind; aan de andere kant hoop ik een rustpunt te zijn voor velen in dit drukke bestaan. Maar daarnaast vind ik het natuurlijk ook leuk om mezelf te zijn en plezier te maken. Het leven hoeft niet altijd zwaar en verzorgend te zijn. Moeders wil af en toe ook wel eens feesten en lekker dansen!’
Neva kijkt haar lachend aan. ‘Je hebt helemaal gelijk. We moeten ook vooral genieten van het leven. Ik wens je veel plezier.’
En weg is Neva, meegevoerd door de wind.
Neva wordt weer opgetild door de wind. ‘Lekker, die kou in de bovenlucht; sterk ik weer een beetje aan.’
Even later belandt ze boven een groot verkeersplein en een nog veel groter winkelcentrum. Op de hoek van het plein ziet zij twee enorm grote mensen. Ze lopen naar voren; althans daar lijkt het op. Aan de ene kant staat een man, aan de andere kant een vrouw.
‘Hoi’, zegt Neva, wie zijn jullie?’ De man kijkt op; ‘Wij zijn city walkers’, zegt hij. ‘O’, reageert Neva wat verbaasd; ze heeft geen idee wat dat nu weer zijn. De vrouw ziet haar wat vragende blik en antwoordt: ‘wij verbeelden de drukke stad en de gejaagdheid van de mens, waarbij bijna niemand tijd voor elkaar lijkt te hebben. Zovelen en toch vaak alleen.’
‘Als jullie in deze richting doorlopen, komen jullie straks vanzelf bij elkaar en loop je niet langer alleen’, merkt Neva op. ‘En dat is eigenlijk wel mooi in deze tijd van het jaar’.
Als je gaat, heel alleen,
Geen idee waarheen.
Maar kom, wees niet bang,
Ga op pad.
Onderweg op je reis
Ben je nooit alleen.
Vind je’r altijd wel één om te gaan.
Op weg door de wind,
Op weg door de sneeuw.
Eerst alleen maar dan toch samen.
Op Pad, op pad.
Getwee, niet alleen.
Saam op pad naar verre einden.
Op pad gaan met zijn twee.
When you walk through a storm
Hold your head up high
And don’t be afraid of the dark
At the end of a storm
There’s a golden sky
And the sweet silver song of a lark
Walk on through the wind
Walk on through the rain
For your dreams be tossed and blown
Walk on, walk on
With hope in your heart
And you’ll never walk alone
You’ll never walk alone
Walk on, walk on
With hope in your heart
And you’ll never walk alone
You’ll never walk alone
Wat een mooie avonturen beleef ik toch op Kerstavond en wat hebben die beelden allemaal veel te vertellen en meegemaakt. Sommige staan er dan ook al heel lang, dus is het ook logisch dat je veel hebt beleefd en gezien. Neva geniet nog even heerlijk na van al die verhalen en denkt na wat ze nu nog wil. Of beter, waar de wind haar heen voert.
Aan de andere kan voelt ze dat ze eigenlijk ook wel moe is geworden en ze dommelt, meegevoerd door de wind, een beetje weg.
De wind neemt toe en het begint nog heftiger te sneeuwen. Een sneeuwstorm! Neva vliegt door de lucht, verliest de controle en belandt hoog boven over Rotterdam.
De wind neemt af en Sneeuwvlok dwarrelt over Rotterdam langs alle beelden die ze gezien heeft. Het beeld van Erasmus, de spelende beertjes en Zadkine, het beeld met het gat. En dan over de rivier langs Maria met kind en de city walkers.
Tenslotte langs het reusachtige meisje voor het station en de kabouter met de kerstlichtjes.
Dan dwarrelt ze met enkele andere sneeuwvlokjes omlaag en ziet ze een zacht oranje gloed. Voor haar doemt een stalen gevaarte op.
Neva herinnert zich dat dit de Delftse Poort is en dat deze eerder somber was en dat ze toen eigenlijk niets wist te zeggen. Ze pakt de draad van het begin van haar reis weer op. En belandt al dwarrelend … naar beneden … op de … immense …. Delftse Poort
Bij de poort aangekomen zegt Neva, in de taal van de poort:
Als ik jou zo van verre zie staan
Doordrenkt jouw gloed het licht van de maan
Er is vrijwel niemand die weet wat jij weet
En ervoor zorgt dat men niet vergeet
Dat niemand minder dan Napoleon zelf
De stad betrad van onder jouw gewelf
De stadstimmerbaas heeft, en niet heel even,
In jouw bovenlokaal lessen bouwkundig tekenen gegeven
Ik kan me niet voorstellen dat je niet ziet
Aan hoeveel mooie herinneringen je nu ruimte biedt
Neem dan nog de zon, neerslag en alle winden
Die eeuwig door jou voortgaan zonder hinder te ondervinden
En zie jouw leeuw die vroeger onomwonden
Het stadswapen flankeerde en in Blaricum is teruggevonden
Die nu met trots en bravoure op zijn gelaat
Weer heldhaftig aan jouw zijde staat
Bij al die mooie beelden die jij als poort geeft
Maak je nieuwe herinneringen opdat je eeuwig voortleeft
Je moet hebben gezien hoe mooi fantasie werkt
En alleen door onbegrensdheid kan worden beperkt
Een moment van innerlijke vrede en geborgenheid
Dat weer leidt tot verbinding en gezelligheid
Hoe mooi is het dat daarvan nooit genoeg is
Zodat het nu zeker niet te vroeg is
De Sneeuwvlok voelt een trilling door de stalen balken. Het staal zingt nog even na.
‘Zo heb ik het nooit bekeken’, zegt de poort. ‘Ik heb nog nooit over eeuwig leven gehoord.
Dat maakt me blij, maar doet me ook verdriet
Want Sneeuwvlok, lieve vriend, het eeuwige leven heb jij niet’.
‘Beste poort, daar kijk ik, Neva, anders tegenaan’
Warmte laat mij smelten en in een druppel overgaan
Dan verdamp ik en kom ik als wolk in de hemel aan
Om rond Kerstmis als Sneeuwvlok weer langs mijn vrienden te gaan’.
December 2023
© KRPH